vrijdag 30 december 2011

Gabriëlle (2)

Hij stopte de trui terug in de vuilniszak en stond op. Er liep een traan over zijn wang. Buiten was het beginnen regenen. De wind waaide onder de paraplu’s van de voorbijgangers. Hij nam zijn regenjas en hoed van de haak aan de voordeur. Hij trok zijn jas aan, zette zijn kraag rechtop en zijn hoed ietwat schuin over zijn voorhoofd.
Met zijn ene hand hield hij zijn hoed vast, zijn andere stak hij in zijn jaszak. De wind rukte meteen aan zijn hoed; duwde hem opzij, waardoor hij tegen een vrouw aanbotste die van de tegenoverstelde richting kwam. Hij wankelde op zijn benen; pakte in een reflex haar beide armen vast om te voorkomen dat ze zou vallen; ze had lange rode haren, zag hij en ze droeg eveneens een hoed; haar lippen waren rood gestift, haar mond maakte een verbaasde ‘o’, maar er kwam geen geluid uit; hij rook haar parfum en sloot zijn ogen. Gabriëlle. Ze keek hem een oneindige seconde lang aan en maakte zich toen los uit zijn greep en liep verder. Hij keek haar na. Een lange vrouw in een kakikleurige regenjas en bordeauxkleurige laarzen. Gebiologeerd begon hij haar te volgen. Hij volgde haar door de Lange Klarenstraat, over de Meir, voorbij de Boerentoren. Aan de Hilton ging ze naar rechts en dan weer naar links langs de kathedraal, waar ze in een café verdween. Hij bleef verbaasd voor het café staan. Dit kon geen toeval zijn. De regen stroomde langs zijn hoed, in zijn kraag, over zijn schouders. De stof van zijn jas raakte helemaal doorweekt.

Zo had hij hier nog eens gestaan. Ze kenden elkaar nog niet zo lang. Ze had bezoek uit Parijs. Dat had ze hem die morgen verteld terwijl ze haar lingerie uitzocht. Hij had haar in de spiegel gadegeslagen.
‘Een vriend met wie ik tijdens mijn stage veel heb opgetrokken. Ik zou je meevragen, maar je moet werken.’
Hij voelde een steek in zijn borst. Hij wou vooral niet jaloers lijken. Hij zat op de rand van haar bed. Ze kwam naar hem toe en kuste hem op zijn voorhoofd.
Hij hield zijn gsm de hele dag dicht bij hem, hopend op een bericht van haar. Hij stelde zich voor hoe ze lachend met die vriend door de stad wandelde. Op het einde van zijn werkdag nam hij een moedig besluit. Hij stuurde haar een sms om te zeggen dat hij met vrienden had afgesproken en vannacht thuis zou slapen.
 ‘Ok’, was alles wat ze terugsms’te. Geen ‘x’, geen kusje.
Maar hij had geen zin om met vrienden af te spreken. Hij dwaalde door de Antwerpse straten, vermeed daarbij angstvallig de buurt rond de kathedraal; liep tenslotte via de Nationalestraat naar de Vrijdagmarkt. Daar was een café waar hij iets kon eten. Het werd uitgebaat door een Griekse. Hij flirtte een beetje met haar, hoewel hij zich rot voelde. Hij zocht tussen de stapel tijdschriften naar een krant, maar vond alleen modemagazines. Hij at zijn moussaka zo traag mogelijk. De klok gaf kwart voor zeven aan. Toen hij om tien uur nog niets van haar had gehoord, kon zijn imago van nonchalante vriend hem gestolen worden. Hij wandelde naar de kathedraal, naar haar café. Daar stond hij een tijdje verloren buiten te wachten. Ze was er niet. Het was toen ook beginnen regenen, maar toen hij voor haar appartement stond, was het nog opgeklaard.

Vandaag bleef de regen echter stromen. Haar café was fel verlicht. De vrouw die zo erg op Gabriëlle leek, was alleen aan de toog gaan zitten. Hij opende de deur van het café en ging naar binnen.

vrijdag 4 november 2011

Gabriëlle


De Canadese eikenbomen waren nu op hun mooist. Vlak voor hun dood. Hij draaide zich weg van het venster en keek lusteloos zijn studio rond. Het was begin november, hij moest zijn stempelkaart binnenbrengen. Hij moest elke dag wel iets. Iets waardoor hij niet kon schrijven. En als hij dan eindelijk kon schrijven, dan kwam er niets. Vandaag zou hij schrijven.
Hij baande zich een weg tussen de dozen die er al wekenlang stonden. Gevuld met haar boeken, haar platen, een vuilniszak met haar kleding. Hoe oneerbiedig. Hij knielde naast de vuilniszak en haalde er haar Ann Demeulemeester-trui uit. Hij hield hem tegen zijn gezicht. Opium.

Die avond in hotel Bauer had ze de trui gedragen. Ze hadden op het terras gezeten. Met zijn eerste spritz. Dat was haar lievelingsdrank en daarom dronk hij hem ook. Hij was erg onder de indruk geweest van hoe ze kordaat de obers bij zich riep. De afgunstige blikken van de mannen aan de andere tafel waren hem evenmin ontgaan. Ze waren in Venetië  voor de Arsenale. Haar schilderijen verkochten beter dan ooit. Hij had nog nooit een roman afgemaakt. Hij leefde van een uitkering en van haar. Dat knaagde toen al.
Ze hadden veel gedronken die avond. Te veel. Ze werd steeds spraakzamer. Ze begon een gesprek met het koppel aan de tafel ernaast.  Hij werd steeds zwijgzamer. Ze wou nog uitgaan. Hij wilde naar bed. Hij volgde haar uiteindelijk schoorvoetend. Ze bleef maar drinken. Ze raakte in een gepassioneerd gesprek verwikkeld met een Italiaan van wie het hemd te ver naar zijn zin openstond. Hij verstond hen niet, maar hij had het gevoel dat ze met hem lachten. Ze merkte dat hij ongelukkig was. Daarom gingen ze terug naar het hotel, hoewel zij zin had om nog te blijven. Ze liepen naast elkaar, maar niet met elkaar. 
‘Wat heb ik je misdaan?’ doorbrak Gabriëlle tenslotte de stilte. Ze lalde een beetje en dat vervulde hem met afkeer.
‘Niets,’ antwoordde hij. Hij kon niet voorkomen dat hij mokkend klonk.
‘Spreek dan toch man. Ik ben je eeuwig gezwijg zo beu!’ schreeuwde ze.
‘Die man stond met jou te flirten waar ik bij stond.’
‘Bram, doe niet zo onnozel. Zo zijn Italianen.’
‘Jullie waren met mij aan het lachen.’
‘Wat haal je toch in je hoofd. Waarom zou ik met je lachen? Word toch volwassen, man.’
Hij haalde zijn neus op.
‘Begin nu niet te janken.’ Gabriëlle wankelde op haar hakken. God, wat was ze mooi.
‘Sorry, het spijt me.’
Gabriëlle had haar open schoentjes uitgetrokken en liep nu op haar blote voeten voor hem uit. In een kronkelende lijn, maar verbazend snel.
Hij liet haar de rest van de terugweg alleen lopen. Maar in de hotelkamer in het donker vonden hun lichamen elkaar weer.
‘Het spijt me,’ fluisterde hij nog eens huilend in haar oor.
Door haar had hij even nieuwe moed gevat. Hij zou die bestseller schrijven. In plaats van meer te schrijven, was hij echter minder gaan schrijven. Hij wou alleen maar bij haar zijn. Altijd. Overal. Zij was steeds meer gaan drinken. Altijd. Overal. 

vrijdag 21 oktober 2011

Pasta pesto

Bezweet en een beetje buiten adem komt ze in de kunstacademie aan. Snel werpt ze een blik in de spiegel. Haar mascara is wat uitgelopen. Met speeksel probeert ze het zwart weg te vegen. Haar gewoonlijk zo keurige dot ziet er nu als een oude hooiberg uit. Boven wordt er druk gepraat. Terwijl ze de trap oprent, strijkt ze met haar tong langs haar lippen. Zout van het zweet, zoet van de amaretti. De smaken van look en verse basilicum hebben zich met die van de espresso vermengd. Voordat ze de deur van het lokaal opent, bedenkt ze dat hij wel goed kan koken.

Ze excuseert zich bij de leerlingen omdat ze te laat is. Naarstig zoekt ze naar een uitleg. Ze schraapt haar keel, maar voordat ze kan spreken, is een overijverige leerling haar voor: ‘Het verkeer zat echt muurvast,’ zegt hij.
Verschrikt kijkt ze hem aan. Ze duizelt en kan opeens alleen nog maar denken aan wat er echt gebeurd is. Als ze nu maar niet rood wordt. Ze antwoordt niet, maar zet haar boekentas neer. Haar hand trilt een beetje als ze een stuk krijt neemt om haar naam op bord te schrijven. Zo hoeft ze haar leerlingen niet aan te kijken. Als ze zich weer omdraait, is het muisstil geworden. Tien paar ogen staren haar aan. Iemand grinnikt.
Opnieuw is hij het die het woord neemt: ‘Mevrouw Della Vasquez,’ zegt  de jongeman, ‘uw rok zit niet goed.’
Ze kleurt nu helemaal rood. Met beide handen grijpt ze haar rok vast, voelt aan haar ristsluiting. Die staat open. Ze sluit hem haastig. Ze knoopt haar blouse ook nog wat hoger dicht. Ze heeft het nu gloeiend heet. Net op tijd kan ze gaan zitten.
‘Voelt u zich wel goed?’ Het is opnieuw de jongeman die het woord neemt.
De andere leerlingen zwijgen nog steeds. Ze lijken haar alleen maar aan te kunnen staren.
Ze ademt zwaar. ‘Een beetje water.’
Hij staat onmiddellijk op. Ze volgt hem met haar ogen. Dat slanke lange lichaam. Die lange haren die bij elke beweging lichtjes met zijn lichaam meedeinen. Ze sluit haar ogen. Zijn handen. Snel opent ze haar ogen weer.
‘Een bekertje met water, mevrouw. Alstublieft.’ Behendig brengt hij de beker naar haar lippen.
‘Dank u, het zal wel gaan.’ Ze wordt zich weer bewust van de situatie. Ze zit hier in haar klas aan het begin van een nieuw academiejaar en ze is zich aan het aanstellen. Dit allemaal omdat het toeval wil dat de man met wie ze zonet pasta pesto heeft gegeten, haar lessen komt volgen. Ze duwt zijn hand weg en gaat recht op haar stoel zitten. De jongeman heeft de boodschap begrepen. Hij gaat terug op zijn plaats zitten.
Met de opperste concentratie begint ze aan haar les. Aanvankelijk probeert ze zijn blik te vermijden, maar na een tijdje gaat ze zo op in de tekst van Adriaan van Dis, dat ze het gebeuren dat aan de les voorafging zelfs vergeet. Ze kan hem nu weer aankijken. Hij zit voorovergebogen over zijn schrift notities te maken. Hij maakt geen opmerkingen meer.
Op het einde van de les verzamelt ze haar boeken en notities. De leerlingen verlaten één voor één het lokaal. Een ongelooflijke vermoeidheid maakt zich opeens van haar meester. Ze laat haar schouders zakken en gaat weer even zitten. Ze verbergt haar gezicht in haar handen.
‘Mevrouw.’
De jongeman staat weer voor haar.
‘Hebt u geen zin om bij mij spaghetti te komen eten?’
Ze kijkt hem niet begrijpend aan.
‘Hoezo. Ik begrijp het niet. Maak je een grapje?’
‘Nee, waarom zou ik? Ik vind u sympathiek. En mijn broer, mijn tweelingbroer Tristan, zou vandaag spaghetti maken. Er is vast en zeker genoeg voor drie.’ 

zondag 4 september 2011

Pukkelpop

Luister eens naar skunk anansie.

Op donderdag 18 augustus ging ik voor het eerst naar Pukkelpop. Tot die dag had ik nul komma nul festivalervaring. De dag was grijs begonnen. Een vriend had ons opgepikt en toen de laatste man in de wagen zat, vertrokken we naar Limburg. Onderweg regende het nog, maar eenmaal daar, brak de zon door en werd het gloeiend heet. Wie had gedacht dat de dag zo dramatisch zou eindigen?

Bijna was ik er helemaal niet bij geweest. Ik had te lang getwijfeld en alle kaarten waren uitverkocht. Pas de zondag voor Pukkelpop kreeg ik onverwacht nog een kaart van een vriend van een vriend, die zelf niet kon komen. 
"Pas op, " waarschuwde hij me nog "op het ticket staat dat het niet overdraagbaar is." 
Ik sloeg zijn raad echter in de wind.

Maar dat was weer nonchalant van mij of noem het lui of vol vertrouwen of naïef. Want met een ticket op andermans naam, geraakte ik inderdaad niet binnen. Ik moest mijn identiteitskaart tonen of 'iets anders waarmee ik me kon identificeren'. Vanaf dan werd ik van het kastje naar de muur gestuurd. Ik ging van de helpdesk naar de ticketbalie en weer naar de helpdesk. Ik probeerde het wel driemaal aan elk loket. Ik huilde, smeekte, dreigde, duwde zelf mijn hele portefeuille door het raampje van het loket. Het ticket had ik immers eerlijk gekregen van een vriend die niet kon komen. Mijn vriend bleef heel redelijk en kalm. Maar niets baatte. Zoals een gevangene er alles aan doet om buiten te geraken, zo wou ik alles doen om binnen te geraken. Uiteindelijk kocht mijn vriend mijn toegang tot mijn eerste festival. De bevestiging van het  zo gewilde gouden bandje had iets van een inwijding. Eindelijk was ook ik één van de duizenden Pukkelpoppers. Wie had toen gedacht dat dit festival nog maar een uur zou duren?

Ik voelde me net een kind in een attractiepark: met een rad, tenten, kraampjes en natuurlijk voor muziek. Het was feest. Het gras was groen. Overal blije gezichten. Wie had ooit gedacht dat deze weide over een uur in een moddervijver veranderd zou zijn? De meisjes in hun shorts zouden bibberen van de kou. Van de tenten zouden er niet meer veel rechtstaan.
Maar nu was ik gelukkig dat ik erbij was, dat ik op het festival was, waar mijn vriend een heel jaar naar uitkeek. Samen liepen we naar de mainstage, naar zijn vrienden die altijd 'links van de P.A.*' afspraken. Daar aten we ons ijsje en dronken wat bier en kalmeerde ik. We waren nog op tijd voor Skunk Anansie. In de auto hadden we de lijst met groepen die optraden, doorgenomen. Ik kende Gorki en Stromae en SX en de Foo Fighters (waar mijn vriend het al maanden over had). Verder was ik echter zo groen achter mijn oren als het festivalgras. Skunk Anansie kende ik dus niet. Voor de weinigen anderen die haar niet kennen: het is een prachtvrouw met een prachtfiguur en een fantastische conditie. Daarenboven zingt ze goed.

Skunk Anansie verscheen op het podium in een zwart verengewaad. Dramatisch. Ondertussen begon de hemel te betrekken. De vriend van wie ik de kaart had, stuurde een sms. Er kwam een geweldig onweer op ons af. We lachten het weg. Het begon even te druppelen. Toen werd het weer droog. Gelukkig. Ik had geen zin om kletsnat te worden. Ik wist dat mijn regenjas niet echt waterproof was. De bende mannen om mij heen, trokken zich van de regen niets aan. Ze gingen volledig op in de muziek. Terecht. Totdat het even later weer begon te regenen. En  dan te gieten. Te waaien. Te stormen. Ik werd doornat (dit vond ik niet leuk meer). De vriendengroep splitste. Een vriend bleef schuilen bij de P.A. Ik volgde mijn vriend en zijn andere maat. Opeens werd het zoeken van een schuilplaats vluchten voor de storm. De paniek sloeg me om het lijf. Ik was bang om omver te worden gewaaid. Ik voelde takken om me heen vliegen en de hagelbollen deden pijn. Ik werd angstig. De storm had apocalyptische proporties aangenomen, zoals je kan zien op deze you tube-film: http://www.youtube.com/watch?v=9w3ZsAb5ikA.

Een nanoseconde later stond de wereld stil. Vlak voor ons was een boom omgevallen.** Mijn vriend dook onmiddellijk onder de boom om mensen te helpen. Hij aarzelde geen seconde. Ik was verstijfd en gewoon bang om hem kwijt te raken. Hij haalde een meisje onder de takken vandaan. Ik besefte toen helemaal niet hoe erg ze eraan toe was. Ik was zelf verdwaasd. Hij besefte het wel. Hij zocht een schuilplaats voor ons. Het leek het einde van de wereld wel. Een horrorfilm. Al het moois was in een paar seconden in een drama veranderd. We gingen bij een van de kraampjes staan. Een heleboel mensen waren naar binnen gekropen, maar wij konden er niet bij geraken. We werden nog steeds even nat, maar we stonden waarschijnlijk wel wat beschut tegen de wind. Ik bibberde heel erg. Ondertussen dreigde het meisje flauw te vallen. We moesten dus wel verder gaan, op zoek naar een hulppost. Toen we die hulppost vonden, was dat voor mij op dat moment het paradijs op aarde. Mijn vriend vertelde me achteraf dat hij nog bang was dat ook die tent zou instorten. Voor mij stond de hulppost echter als een rots in de branding. Stevig en droog. Ik voelde me erg bijdehand omdat in mijn handtas nog twee droge truien zaten: één van mijn vriend en één van mij. Ik trok die zo snel mogelijk aan. Ik wist dat we ten allen prijze moesten vermijden om te onderkoelen. Toen drong de omvang van het drama geleidelijk tot mij door. Ik zag mensen met bloedende hoofdwonden. Ik hoorde een man kermen van de pijn. Het meisje dat mijn vriend had binnengebracht, was er ook erg aan toe. Ik moest met haar blijven praten totdat de ambulance kwam. Ik was blij dat ik iets kon doen. Nuttig kon zijn. Het meisje bleef maar vragen wat er met haar aan de hand was. Ik probeerde haar zo goed mogelijk te kalmeren. Door met haar te praten, werd ik ook rustig.

Buiten was het ergste van de storm voorbij. Toen de ambulance aankwam, verlieten mijn vriend en ik de tent en gingen op zoek naar onze andere vrienden. Het netwerk lag plat, dus we konden elkaar niet bereiken. Eén voor één vonden we elkaar terug. De opluchting was groot. Door de poort waar ik enkele uren tevoren was binnengekomen, waadden we ons nu een weg naar buiten. Ongelooflijk. De wereld was veranderd. De natuur had weer eens getoond hoe de nietig de mens wel is. De straat was afgezet. Politie te paard, brandweer, Willy Claes, ..., overal omvergewaaide bomen en bedrukte mensen die massaal, maar kalm het festival verlieten. We hebben ontzettend veel geluk gehad.

Het meisje hebben we kunnen opsporen. Ze heeft nog een lange herstelperiode voor de boeg, maar het gaat goed met haar.



* P.A. is de afkorting voor Public Address. Het is de vakterm voor de geluidsinstallatie die de muziek (bijv. voor een concert gaat versterken voor het publiek (bron: Wikipedia).

** Aan de Proximusstand.

maandag 15 augustus 2011

Op sollicitatiegesprek


Onlangs had ik een sollicitatiegesprek. Eén van de vragen was hoe ik Jezus zag. Nu ben ik gedoopt, heb ik mijn communie gedaan en heb ik een heel gelovige periode achter de rug. Twee jaar geleden had ik nog vol vuur kunnen praten over hoe mijn geloof mij tot rust bracht en kracht gaf om door te zetten. Op dit moment weet ik het echter niet meer zo goed: het christendom, althans volgens de Ignatiaanse traditie, is vrij intellectueel. Ik had vlak voor mijn depressie een tekst gelezen over hoe het kwaad (de duivel) voortdurend op de loer licht. Het was me even te zwaar geworden, want ik kon precies maar geen goed mens zijn. Wat moest ik doen met al die verlangens die ik had? Sinds mijn depressie heb ik mijn geloof dan ook op stand-by gezet.

Ik zat daar dan ook een beetje met mijn mond vol tanden. De interviewer was duidelijk een gelovig man. Hij vertelde hoe Jezus hem nog dagelijks inspireerde. Ik heb ook alle bewondering voor de bijbelse Jezus en ik vind dat er in het christendom belangrijke waarden zitten. Het respect voor de medemens, bijvoorbeeld. Ik wil oprecht een goed mens zijn. Laten we zeggen dat ik de voorbije twee jaar niet meer heb nagedacht heb over of voeling heb proberen te krijgen met de spirituele en intellectuele kant van het christendom. Ik vind kerken nog wel altijd prachtige plaatsen waar je tot rust kan komen, maar toen ik onlangs de huwelijksviering van een vriendin bijwoonde, kon ik er niet meer in zien. Ik heb ook niet meer de neiging gehad om een kaars te gaan branden en heb niet meer gebeden. Misschien geloof ik wel helemaal niet meer, maar durf ik het uit een soort van bijgeloof niet op te schrijven. Misschien is het christendom ook gewoon te ingewikkeld voor mij...

Hoe dan ook vind ik dat er eigenschappen zijn die ieder mens - en dus ook een christen -  moet bezitten. Eén daarvan is een open geest. Ik huiver van alle vormen van extremisme, op welk gebied dan ook (koppigheid kan ook een vorm van extremisme zijn). Toen mijn interviewer me vroeg of ik de website van het psychiatrisch centrum waarvoor ik solliciteerde, had bekeken, antwoordde ik dat ik dat niet had gedaan, want: "Ik ken het ziekenhuis, ik ben hier voor een depressie behandeld geweest."
De man verschoot zichtbaar en in gedachten zag ik hem een streep door mijn naam trekken.
"U hebt dan hopelijk gemerkt dat u hier niet op uw plaats was?"
"Nee, integendeel, ik ben hier goed geholpen en ik ben genezen met de hulp van de therapeuten die in uw ziekenhuis werken."

Jezus, dat was een man in een lang wit kleed met niets daaronder aan.

maandag 1 augustus 2011

Oude kleding

Bezoek een kerk.
Koop eens niet.


Vandaag stapte een vrouw de winkel binnen. Ze maakte mijn dag goed, ondanks het feit dat ze voor het openingsuur was binnengekomen. Ze was op weg naar haar werk  en had zelfs niet opgemerkt dat de winkel nog gesloten was. Ik merkte dat ze werkkleding droeg. Geen kantoorjob dus. Er was iets bijzonders aan deze vrouw en dus vroeg ik wat ze deed. Haar werk bleek te bestaan uit de restauratie van de enkele huizen verderop gelegen kerk. Zij kocht een jas en nodigde me uit voor een bezoek aan de site. Zo'n kans wou ik niet laten liggen. Ik zou vandaag nog langskomen. In beslag genomen door allerlei praktische beslommeringen en gejaagd zoals zo vaak, vergat ik echter haar uitnodiging. Op weg naar een afhaalkoffie kwam ik toevallig voorbij de kerk. Toevallig stond zij net een sigaret te roken. Zo kreeg ik gelukkig nog de rondleiding. 

Het was niet omwille van de kerk, maar omwille van de vrouw dat ik zo blij was met deze privé-rondleiding. Deze vrouw was bezield door haar werk en dat geluk straalde ze gewoon uit. Het werkte aanstekelijk. Buiten was het heet en was de massa onderweg naar meer - zoals steeds. Binnen was een kleine groep mensen aan het werk en heerste rust. Ze toonde me het altaar. "Geweldig toch dat Rubens dit ook nog heeft aangeraakt." Ze liet me zien hoe bepaalde dingen niet gerestaureerd konden worden omdat men niet wist hoe het er oorspronkelijk had uitgezien. Ze liet me zien waar zij aan het werk was. Ze heeft me met haar vuur aangestoken.

Net zoals de twee mannen die ik zondag leerde kennen. Een stille en een prater. De prater was net terug van een jaar Indië. Eén van de eerste dingen die hij deed toen hij terug in Antwerpen kwam, was een hemd en een broek gaan kopen, want hij kon hier niet, zoals daar, op zijn sandalen en korte broek rondlopen. Het contrast met wat een jaar zijn wereld was geweest, was groot, toen hij over de Meir liep tussen al die mensen op jacht naar kleding. 
De stille had net een huis gekocht op het platteland waar hij met zijn geit, hond en kippen wou gaan wonen. Hij droeg sandalen en grijze wollen sokken. Hij zat daar met zijn stoel tegen de muur van de kathedraal geleund, verdomd op zijn gemak. Als een schaapsherder op een zondags bezoek aan de stad. Deze man slaagde er nog altijd in zonder kostuum een duur betaalde job te doen. Ik had hem voor gisteren nooit ontmoet, maar hij leek echt tevreden zichzelf te zijn. Zo mooi.

zondag 31 juli 2011

De queeste

I.               De rode jurk

Ik was ooit een jong meisje dat aan de rand van het bos ging wonen. Het bos was mysterieus en oefende een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mij uit. Als kind hadden mijn ouders mij  verboden om naar het bos te gaan. Nu was ik eindelijk oud genoeg om er te gaan wonen.
Ik had een klein huis, met een Marokkaanse lamp aan het plafond, een houten vloer, een kachel en een wollen tapijt. Het was er gezellig. Hoewel ik altijd veel ouder ben geweest dan mijn leeftijd, was ik op dat moment nog een kind. Nu wou ik graag een vrouw worden, zoals de meisjes om me heen een vrouw waren.


Op de eerste avond dat ik er woonde, regende het pijpenstelen. Ik zat in mijn doorgezakte fauteuil in mijn rode jurk en at een Kinder surprise. Mijn kat zat op mijn schoot, toen er werd aangeklopt. Aan de voordeur stond een doorweekte man met ravenzwart haar, gehuld in een zwarte cape. Naast hem stond een zwarte hond. Hij vroeg of ze mochten schuilen. Ik sloeg de raad in de wind die mijn ouders me als kind hadden bijgebracht: ik liet een vreemde binnen.
Hij zei dat ik speciaal was. Ik wist wat hij wou en ik wist dat ik het hem zou geven. Het was geen liefde, maar het was toch mooi. Hij vertrok. Hij liet geen nummer achter.  Ik rookte mijn eerste sigaret, dat hoorde erbij. 


Nu was ik een vrouw.




II.  Puur zakelijk

Ik kocht een oude wagen. Met open raam, de radio luid en sigaret in de mond reed ik weg. Weg van mijn huis aan de rand van het bos, weg uit het dorp waar ik geboren was. Ik liet iedereen achter. Alleen op de wereld, zonder verwanten, vrij van verplichtingen en banden. Ik bruiste van energie.

De weg die ik had genomen, leidde naar een stad aan een meer, omringd door bergen. De mannen droegen er maatpakken, de vrouwen plooirokken. De mannen deden zaken, gingen naar kantoor; de vrouwen liepen met hun kinderwagen naar de markt. Ze gingen wekelijks naar de kapper en dagelijks naar theekransjes. De obers in de brasseriën droegen gesteven hemden en zwarte smokingjasjes.

Een weduwe bood mij onderdak aan. De kamer was klein, maar had alles wat ik nodig had: een bed, een stoel en een tafel. Aan die tafel ging ik zitten en werkte ik. Ik werkte voordat mijn werkdag begon en nadat hij was geëindigd, werkte ik verder. Een kwaal had  zonder dat ik het  goed en wel besefte, bezit van mij genomen: insomnia. Het werd steeds erger, zodat ik steeds langer werkte. Ik begon geld te verdienen. Het geld stroomde binnen. Ik kon me nu Davidoff veroorloven, liet me maatpakken maken zoals de mannen van de stad. Ik at in de brasseriën met de obers met de gesteven hemden en zwarte smokingjasjes. Van de kamer van de weduwe verhuisde ik naar een vijfsterrenhotel. Ik begon ‘s nachts uit te gaan met mijn beste vriend. Dan rookten en dronken we als mannen onder elkaar. Steevast versierden hij daarna en vrouw en ik een man. Dan wist ik dat ik van hem hield, van mijn beste vriend, en hij niet van mij.*

Dat was het hoogtepunt van mijn carrière.





*Jaren later, toen ik in de psychiatrie zat, schreef hij me en bekende hij me dat hij al die tijd verliefd op mij was geweest.




III.                         De schreeuw

Ik wou slapen, maar ik kon niet. Ik wou voor altijd slapen. Ik wou niets meer beslissen, niet moeten beslissen wat ik zou aandoen, wat te eten, wat te doen. Ik wou me niet meer wassen. Alles was opgave: tanden poetsen, douchen, bodylotion, gezicht reinigen, hydrateren, foundation, mascara, bloss en dan het vreselijke gevecht met de kleerkast. Ik wou die dagelijkse ochtendlijke marteling overslaan en ook de dag voor de computer die daarop volgde. Elke zin die werd geschreven, werd gewist. Ik kon geen zin meer schrijven. De wereld zag het niet. De wereld zag me ’s morgens komen, voor de computer zitten, lachen, sociaal zijn, sporten… Ik wou niet meer voor de computer zitten, lachen, sociaal zijn, sporten. Ik kon niet meer niet te veel eten. Ik at omdat ik niets anders meer kon. Dan kwam de nacht. Iedereen sliep en ik zag in bed elk uur tergend langzaam voorbijgaan en wou terug opstaan, maar ik had de energie niet. Ik had de energie niet. Tenslotte stond ik toch op om het toch weer een dag lang toch nog vol te houden en elke keer denken niet meer te kunnen en toch nog kunnen. Ik bleef maar kunnen doorgaan en doorgaan en doorgaan en doorgaan en doorgaan en doorgaan en niemand zag het, niemand zag het, niemand zag het.

De dokters gaven pillen. De dokters hadden beslist dat ik pillen moest nemen. Eindelijk moest ik niet meer beslissen. Ik moest naar de psychiatrie. Zo lang ik maar niet moest beslissen.

Als de rozen in het water terechtkwamen, gingen ze langzaam open. Bloedrode rozen en bloedrode polsen. Ik zat op een bankje in de psychiatrie. De zon kleurde alles bloedrood. Ik kon me niet bewegen. Vanbinnen voelde ik zo veel, maar ik kon niet bewegen. De gieren cirkelden boven mijn hoofd. De wereld sliep en ik was klaarwakker. De wereld sliep en ik werd langzaam gek. Ik vond een eind van een sigaret in mijn bebloede zakken en die stak ik op. Het as viel op mijn schoot. Mijn longen brandde. Ik wou schreeuwen. Ik spande mijn verbrande longen op, mijn lichaam dat niet meer als het mijne voelde, maar als een lelijk ding. Toen de lucht donkergrijs werd en alles in as hulde, rolde er een traan uit mijn ooghoek over mijn wang, drupte van mijn kin en kwam in mijn schoot terecht. Ik schreeuwde. Ik schreeuwde, zoals ik nog nooit had geschreeuwd. Daarna heb ik veertig dagen gehuild.




IV.                        Het oude land

Op een dag deed ik het gewoon: ik vertrok uit de rode rozentuin. Ik had geen auto meer, geen job, geen geld, geen bezit. Ik vertrok te voet en ik wandelde en wandelde en wandelde. Ik wandelde totdat ik niets meer zag door een dikke grijze mist. Ik rook zilte lucht en hoorde  gebeuk tegen rotsen. Ik voelde hoe ik bij elke stap wegzakte in zachte grond en de wind begon een spel met mijn lange haren. Ik proefde zout op mijn lippen. De zee. Een visser was bereid me over te zetten.

Het land aan de andere kant was natgroen met duifgrijze wolken, met bemoste graven met rode lichtjes, stenen hoeves en schapen zonder herders. Ik was in een oud land terechtgekomen. In een van de hoeves, omringd door een appelboomgaard, woonde een druïde. Ik bleef lang bij hem.


Het eerste jaar leerde ik terug slapen. Ik sliep en sliep. Als ik wakker werd, was hij al lang op stap. Dan zwierf ik door zijn huis met de verborgen trappen en verrassende kamers. Ik droomde urenlang voor het raam in mijn zolderkamer met het bebloemde bed. Ik wandelde tussen de appelbomen of zat te soezen met zijn kat in zijn tuin onder zijn enige kersenboom. ’s Avonds als hij terugkwam van zijn dagtocht maakte hij het lekkerste eten voor me klaar.
Het eerste jaar sprak ik niet. De druïde begreep me.


Het tweede jaar leerde hij me de boomgaard onderhouden. Hij nam me mee op zijn tochten en ik werd goed in het vinden van maretak, kruiden en eetbare vruchten en paddenstoelen, het lezen van de bomen, ontcijferen van het aren en het analyseren van de vlucht van de vogels.

Het derde jaar was ik klaar voor mijn zoektocht.




V.   De kunststad

Ik meerde aan in een stad met vele kanalen en stegen. De stegen en kanalen vormden een doolhof. De inwoners droegen maskers van gloeiend roodgoud tot schitterend zilverblauw. Iedere persoon was uniek. Ik wist nooit of ik hem of haar al eerder had ontmoet. Het was een stad van oude en nieuwe kunstenaars.
Ik wandelde en verdwaalde. Ik verdwaalde elke keer opnieuw. Gaandeweg ontdekte ik  dat alles wat ik zag, hoorde, deed, at, las, maar één keer zou kunnen zien, horen, doen, eten, lezen. Een maaltijd zou nooit meer dezelfde zijn. Iedere schilder, muzikant, dichter, zou ik maar eens treffen. Daarom was elk gesprek intens. Ik leerde in het heden te leven, want ik wist dat ik het nooit meer zou kunnen herbeleven: een nooit tevoren gehoorde opera, die straatmuzikant, dat beeld, dat eten, dat gesprek, die binnenplaats.  Ik begon te leven zoals de inwoners van de stad. Ik genoot. Ik bezocht een museum van oude kunstenaars en keek. Ik zat op het grote plein en de wind waaide door mijn haren. En ik keek. Ik keek en zag voor het eerst. Ik was weer gelukkig. Mijn lichaam was het mijne weer.

Toen ik vertrok, droeg ik een masker en het kostuum gemaakt door een ontwerper van de stad die ik nooit meer heb teruggezien en van een stof die ik nooit meer heb teruggevonden. Nog ietwat onwennig voelde ik het korte haar in mijn nu naakte nek. 

Een nieuw begin.




VI.                        Het café van de muzen

Op een regenachtige avond liep ik door de sierlijk verlichte straten van het verleden. Ik had de kraag van mijn lange regenjas omhooggeslagen en werd stilaan doornat. Het water stond al in mijn nieuwe herenschoenen. Mijn paraplu had ik weggegeven aan een oude bedelaar en zijn mooie bruine hond. Ik liep voorbij de kade met een boot vol heimwee van dronken zeemannen, voorbij Naald en Draad, het Zoete Broodje, het Boerenbedrog, het Frauduleuze Faillissement, de Boekhandel van Nooit en de LP  enz. enz. Ik was in gedachten verzonken, toen opeens een zwarte onbeschrijflijk mooie vrouw me liet schuilen onder haar Engelse degelijke paraplu. Ze vroeg of ik zin had om mee te komen naar het café van de muzen. Ik had mijn Herinnering ontmoet. Het zou nog niet meteen met regenen ophouden, maar ook als de zon had geschenen, was ik haar gevolgd.

Het café zag grijs van de rook. Er brandde een haardvuur. Het was alsof ik in een herberg voor mensen op doorreis was aangekomen. Hoewel het ook iets had van een bar uit een western. En van een bistro in Parijs. Er werd een geroezemoesd. De meest diverse dranken werden gedronken: meibier, Goudshoning, Ambrozijn, café cortado, whiskey en whisky, gin tonic, het gevaarlijke absinth… Aan een tafel zat de schrijfster uit mijn jeugd, wat verderop dronk de dichter uit mijn sombere jaren, mijn sprookjesfiguren en de detective uit mijn favoriete misdaadromans, de filosofen die ik had aanbeden... Waar ik ook keek, zag ik mensen die ik vergeten was. Geëmotioneerd zocht ik een lege tafel. Ik ging zitten, bestelde drank en keek. Ik keek naar mijn verleden. Ik keek en dronk. Ik vergat de tijd en doezelde weg. Plots schrok ik wakker. Het was alsof de bliksem was ingeslagen. Er ging een schok door mij heen, mijn hart klopte in mijn keel. Ik voelde iets wat ik nooit eerder had gevoeld. Dringend vroeg ik de waardin om pen, inkt en papier. Ik begon te schrijven. Ik schreef als een razende. Ik schreef totdat het laatste blad papier volgeschreven was. Een beetje angstig legde ik mijn pen neer. Er was echter geen rede om te vrezen. Naast mij aan tafel zat nog steeds mijn muze.



Epiloog

Ik bevond me in een schilderij of was het op het strand? Ik was schrijfster en droomde dat ik kinderen had.

Of was ik moeder en droomde ik dat ik schrijfster was die over het strand liep en droomde dat ze kinderen had?

Voor mij was het strand ongerept en verlaten. Misschien moest ik achterom kijken en zien of ik voetsporen in het zand achterliet. Als ik achterom keek, zou ik misschien zien of het allemaal gedroomd was.

Misschien had ik alles opgeschreven.

Misschien was het toch allemaal echt gebeurd.

Of niet.

Ook dat van de kinderen.

Niet.

vrijdag 10 juni 2011

Opdracht

Bezoek een stad waarvan je droomt of droom over een stad die je gaat bezoeken

Ik kreeg de opdracht om, in plaats van over het dagdagelijkse, eens over mijn dromen te schrijven. Meer bepaald moet ik schrijven over mijn gedroomde reis naar Venetië.

Wordt vervolgd.

dinsdag 7 juni 2011

L'enfer, c'est les autres

Lees: Is dit een mens? van Primo Levi en Le misanthrope van Molière (dit laatste heb ik zelf niet gelezen, maar het hoort bij het thema van vandaag)


Sinds ik in een tweedehands kledingwinkel werk, ben ik een beetje een mensenhater geworden. 
Nu ben ik nooit echt voor de massa geweest. Ik herinner me nog levendig hoe een bende diepgelovige christenen me bijna verpletterde bij het zien van de paus. Bemin uw naaste als uzelf? Op festivals of concerten word ik benauwd van de duwende mensen om me heen die steevast boven me uittorenen. Ik vermijd de Meir op zondag en ik houd helemaal niet van de solden.

Ik houd wel van een koffie in een niet te drukke bar. Van een ontbijt alleen. Van het groene uitzicht van op mijn terras. Van wandelen door een verlaten stad. Van aan de Schelde zitten. Van alleen naar de film gaan. Van uren doorbrengen in de Slegte. Van een bezoek aan de Consciencebibliotheek.

Straks is het weer zo ver. Dan begint mijn dag in de winkel. Dan zal ik weer denken: Sartre had gelijk 'L'enfer, c'est les autres'. In de pashokjes zullen de kapstokken zich opstapelen. Er zullen - zoals elke dag - klanten zijn die een spoor van op de grond gevallen kledingstukken  achter zich laten. Er zullen er zijn die hun gepaste kledingstukken - hops - allemaal samen geniepig ergens tussenhangen. 

Nu zou ik hier eigenlijk niet zo kwaad om mogen worden. Het zijn tenslotte mensen en niets menselijks is mij vreemd. Ook ik was zo'n klant die niet altijd de moeite nam om alles netjes terug te hangen waar ik het gevonden had. Ook ik liet wel eens zo'n spoor van gevallen kledingstukken achter. Maar nu niet meer: de verkoper heeft al mijn respect sinds ik het zelf ben.

Er zijn ook klanten voor wie het niet snel genoeg gaat. Of klanten die het niet kunnen laten een opmerking te maken over het feit dat je even vijf minuten zit nadat je net 50 klanten hebt bediend, de winkel hebt opgekuist (die achter jou weer vuil wordt gemaakt door dezelfde klant) en een kledingzak hebt verplaatst die meer weegt dan je zelf weegt. Er zijn klanten die de prijs nog niet laag genoeg vinden en proberen af te dingen omdat er een vlekje op het tweedehands kledingstuk zit. Er zijn klanten die chips etend winkelen. Die hun hond laten loslopen. Klanten met krijsende kinderen of met kinderen met pampers waar een luchtje aan hangt. Of klanten waar zelf een luchtje aan hangt. Klanten die rare dingen te bespreken hebben. Er zijn de ongewenste aanbidders. "Of ik kan helpen met hun jeansmaat?" (vettige grijns). Die voor de spiegel gaan staan met hun benen wijd en een lange leren jas aan. "Dat ze toch wel mooi geschapen zijn." (luid genoeg opdat ik het zeker gehoord zou hebben). Er zijn klanten (mannen voor alle duidelijkheid) die me vragen waar ik woon (bij mijn vriend, haha).

Maar er is ook die Japanese klant die twee prachtige beige plissérokken kocht. Er zijn de omaatjes die in bende komen en voor mij kapstokken verzamelen en een valies vol kopen. Er is de vrouw die altijd in één kleur gekleed komt (lila, hemelsblauw, muntgroen). Er is de vrouw die leren jassen opkoopt om ze voor het tienvoudige op de markt door te verkopen. Oh zo beleefd, maar zo arm. Geen mooie vrouw en toch zo mooi. Er is de vrouw die me haar levensgeschiedenis, levenswijsheid en levensfilosofie vertelt (altijd in het zwart). Er is de zus van mijn vriend die me doet lachen als ze een lastige klant nadoet. Er zijn de kunstenaars, de Duitsers die Vlaams hebben geleerd, de jaren vijftigers, het meisje uit de bar waar ik mijn koffie haal, mijn oude lerares Nederlands die ik zo heb teruggevonden ... 
Dankzij hen ben ik nog geen mensenhater geworden.

vrijdag 20 mei 2011

Wijn

Drink wijn die je naam draagt

Vroeger dronk ik nooit alleen.
Ik dacht dat dat het begin van een dronkemansbestaan zou zijn. Het was zowat het enige waarin ik me nog kon begrenzen. Ik rookte immers wel alleen. Op mijn terras. Bij maanlicht. Romantisch. Ik ging mezelf ook sporadisch te buiten aan overdosissen chocolade.
Ik ben vele avonden ongelukkig alleen geweest.

Vanavond drink ik wel alleen.
Vanavond zit ik aan mijn houten eettafel. Met een sigaret, een fles rode wijn en pen en papier (nee, geen pc). De ondergaande zon schijnt nog net op mijn niet zo goed geverfde eierschaalkleurige muur.
Ik heb geen angst meer voor verslaving. De sigaret en de wijn horen erbij, bij het schrijven. Een schrijver hoort gewoon een glas wijn - of een koffie - en een sigaret bij de hand te hebben. Een schrijver is een soort van mythische figuur voor mij. En een schrijver wil ik graag zijn.
Ik ben vanavond gelukkig alleen.

Vanavond ben ik gelukkig alleen in mijn met boeken gevulde appartement. Mijn plek. Ik verbeeld me een schrijver te zijn.
Ik had hem gezegd dat ik zou solliciteren, maar eenmaal thuis is het verlangen om te schrijven groter. Het verlangen om gewoon thuis te zijn. Alleen. Niets nuttig te moeten doen. Geen wasmachine vullen. Geen afwas doen. Niet kuisen. Wel schrijven.

Het verlangen om onverantwoord te snoepen overvalt me. Een oude nog niet helemaal overwonnen ziekte. Maar vanavond trek ik het me niet aan. Ik laat me gaan. Ik eet een snickers én een reep donkere chocolade én het laatste van het speculaasijs en dan ook nog twee ferrero rochers.

De wijn is eigenlijk niet zo goed en het roken bevalt me eigenlijk ook niet zo.
Maar dat doet er allemaal niet toe. Vanavond ben ik alleen thuis en er moet niets.
Het doet er niet toe dat ik niet veel geld heb, dat ik zou moeten solliciteren, gezond zou moeten eten en zo veel meer, want vanavond ben ik eventjes schrijver.

dinsdag 17 mei 2011

Communicatie

Lees: Franny van J.D. Salinger en Het Martyrium van Elias Canetti

Stilte. Voelen dat er iets in de lucht hangt. Maar het niet gezegd kunnen krijgen. Dat er iets hangt. Niet kunnen praten met de persoon met wie je moet praten omdat er iets op je lever ligt, terwijl je niets liever zou hebben dan dat er helemaal niet gepraat zou moeten worden omdat hij woordeloos aanvoelt wat jij voelt. Wat hij misschien ook wel doet, maar dat is niet wat je bedoelt. Jij voelt dat je hem ergert. Je laat de appels vallen in de winkel wanneer je een sinaasappel pakt. De hele stapel plastic zakken valt ook als je er één neemt. Je hoort hem inwendig zuchten en je krimpt ineen. Je wou dat het hem deed lachen, maar dat is niet het geval. Je stoot op zijn veto omdat hij geen gerecht met room wil en dan wil je al helemaal niet meer koken, want ook dat doe je niet goed.
Denk je (je denkt nogal veel).

Je voelt je een kind dat tegenover zijn boze vader staat. Zaterdag stond je nog tegenover je vader en toen wou je ook alleen maar behagen. Toen was het ook spaghetti. Nu heb jij de spaghetti betaald die hij gaat maken volgens zijn methode à la hem en je mag niet helpen. Zoals een kind dat gestraft is.
Je ziet hem rustig en handig snijden en je wil wel huilen om je eigen onrust en onhandigheid. Maar vooral om de stilte. Hij had geen zin om te koken en nu kookt hij toch omdat hij vindt dat jij het niet kan of omdat je hem ergert.
Denk je.

Je zou zo graag willen praten, maar jullie zijn niet alleen. Er is die derde met wie je praat in plaats van met hem en via wie je indirect toch met hem probeert te communiceren. Je zou willen huilen, want je weet dat hij het waarschijnlijk ook erg vindt dat hij zich ergert aan jou. Je vreest dat hij zich afvraagt waarom hij nu in hemelsnaam is geëindigd met deze vrouw hier in zijn huis die zijn lief is en er meer wel is dan niet is en voor wie hij nu kookt, maar die helemaal niet de vrouw is van wie hij droomt.
Vrees je.

Je ziet hoe mooi het kleurenpalet is dat hij ondertussen in de keuken heeft gecreëerd. Maar hij is nog altijd niet aan koken toegekomen. Je wil naar hem toegaan, maar toch ook weer niet omdat je vreest dat hij je niet zal vastpakken en dat je je dan alleen maar weer afgewezen zal voelen. Omdat je dat vreest, ben je nu in jezelf gekeerd en negeer je hem zo veel mogelijk. Als je wel kijkt, durf je alleen maar steelse blikken naar hem te werpen. Zoals een kind naar zijn onterecht boze vader - want het kind kan er ook niets aan doen dat het onhandig is.
Je praat met de derde, beseffend dat hij alles hoort en zo indirect met hem communicerend.

Vanmorgen heb je hem de naam van je blog verteld. Vanmorgen heb je ook met hem gepraat.
Je denkt nogal veel en praat nogal weinig.Toch niet met hem.

zondag 8 mei 2011

Inspiratie

Lees : alle gedichten van Herman De Coninck

Gisteren hoorde ik Raymond van het Groenewoud voor het eerst live. Hij is geweldig. Hij ontroert en doet lachen. Deze man wekt bij mij een verlangen om te creëren op. Dan wil ik schrijven. Schrijven zoals hij kan schrijven. Maar de weg naar huis is lang. Ik wil ook nog wel eentje gaan drinken met mijn vrienden en nog eentje. Lachen. Eenmaal thuis tandenpoetsen en dan wil ook nog wel lezen en dan wil ik slapen  (want dan komen de praktische bezwaren boven: morgen korfbalwedstrijd ). Of dan is het moment voorbij. Terug in de realiteit. De magie is weg. Ik krijg geen mooie letter op papier. Ik voel me leeg. Mislukt. Waar zijn de dromen die ik als puber had? Toen schreef ik gedichten tijdens de lessen Latijn.

Voor de klas stonden soms ook inspirerende mensen. Zoals mijn leerkracht Nederlands. Zij las gedichten voor van Herman De Coninck. Zij wist een vuur en een verlangen in me op te wekken om ook zo te kunnen schrijven. Maar zo mooi zou ik het nooit kunnen. Waarom proberen als ik alleen met lelijkheid achterblijf?

Omdat ik soms verlang om te schrijven. Omdat er momenten zijn waarop ik gewoon niet anders kan. Zoals nu opeens, een half uur na middernacht. Omdat er nog iemands is die mij inspireert en naar wie ik verlang. Iemand die ook zingt. Liedjes van Doe Maar. 's Morgens en 's nachts, wanneer je eigenlijk wil slapen. Iemand die ontroert en doet lachen.

Tot snel, mijn lief.

donderdag 5 mei 2011

Dansen

Kijk naar: Dirty Dancing, Flashdance, Black Swan

Men zegt dat goede dansers goede minnaars zijn.
Tijdens de gehate les lichamelijke opvoeding zei de lerares me ooit dat ik absoluut geen gevoel voor ritme heb. Ik herinner me dat moment nog levendig. De zon scheen door de ramen op de parketvloer. Buiten waren de bomen al fel groen. Eigenlijk was ik blij met de opmerking van deze vrouw voor wie ik echt bang was. Ik was puber en wou een vriendje zoals de meisjes om me heen. Veel te verlegen kwam ik echter niet verder dan wat dromen.
De angst voor de lerares is verdwenen samen met de angst om te sporten. Ik heb sindsdien de ten miles gelopen, catamaran gezeild en speel nu korfbal.
Alleen dansen ben ik uit de weg blijven gaan. Tijdens het uitgaan lukt het wel. Zo lang ik alleen kan dansen en niemand moet volgen. Het lukt me dan soms om niet na te denken. Bij de minste aanraking, de kleinste vergelijking of instructie is het echter te laat. Dan verkramp ik. Dan ben ik weer dat meisje in de turnzaal dat geen ritme houdt.

Maar mijn jongensdroom is uitgekomen en ik wil nu niets liever dan niet denken. Niet denken aan het bekeken worden. Niet denken aan presteren, niet denken aan het ritme dat ik niet kan houden. Mijn gevoel volgen. Me overgeven. Me laten gaan.

Ik kan het niet. Nog niet. Of niet altijd. Maar ik heb besloten om het te leren. Ik vertrek nu naar de dansles.

woensdag 27 april 2011

Bars en andere plaatsen waar je koffie kan drinken

Bezoek: Pastis, Barnini, Le Pain Quotidien, Cafématic, De Bio-dynamische bakker, Bitterzoet, De Witzli Poetzli, Het Lastig Portret, Kassa 4

Mijn eerste koffie alleen dronk ik in Genève. Ik herinner me nog precies waar de brasserie was, maar niet meer hoe hij heette. De mannen droegen er nog lange witte schorten, zwarte broeken met een plooi, een gesteven hemd, gilet en een strik.

Alleen koffie gaan drinken kan héél leuk en héél triest zijn. Soms is het voor mij een beloning na een dag werken. Soms stel ik er het naar huis gaan uit. Soms wil ik er alleen zijn. Soms hoop ik er op een ontmoeting.

Wat een koffiebar goed maakt, hangt van vele factoren af. Of de koffie goed is, bijvoorbeeld. Al is dat niet het belangrijkste. Het moet er ook rustig zijn. Je moet er kunnen lezen of praten of schrijven. Je moet er alleen gelaten kunnen worden. Of er moet een bijzondere persoon werken. Zo heb ik menige koffie gedronken op plaatsen waar de koffie heus niet zo lekker was, maar de personen die er werkten wel bijzonder. Bij regelmatige herhaling wordt de vreemde man of vrouw in de koffiebar dan een bekende die je begroet en vice versa. Zo wordt de koffiebar een beetje een thuis als je thuis maar alleen bent.

Barhouders heb je van allerlei soort. Er is een stoer meisje naar wie ik opkijk. Er is een speelvogel op wie ik verliefd werd. Er is een zacht jaren vijftig-meisje dat volgens mij een hart van goud heeft. Er is ook de legendarische cafébazin die op haar kaart 'V.B.N.V.'* schrijft. Ik mag haar wel. Zij mag mij wel. Of misschien mij niet, maar wel de man met wie ik er die keer eens geen koffie maar wijn dronk. Boven in haar café staan er boekenkasten vol boeken achter slot en grendel. Sinds ik weet dat dit de hare zijn, mag ik haar eens te meer.

Het is ook fijn om met iemand  in een koffiebar - degene die het geschikt is voor het moment - af te spreken. Met mijn vroegere lerares Nederlands ben ik naar Barnini geweest en ook naar Bitterzoet. Echt een vrouw om uren koffie mee te drinken.

Iedereen heeft zijn favoriete koffie. Die van mij is een latte. Melk of soja. Degene die ik tijdens mijn pauze ga halen is een soja. De latte die ik met mijn vriend en zijn bijzondere zus drink, is gewoon koffie met véél melk, maar wel heel goede. En ik ben dol op de kom waarin ze hem serveren. De latte van de Pastis en de Woetzli Poetzli is dan weer geweldig omdat er honing op het schuimlaagje zit. Die lepel ik er eerst af. Bij Kassa 4 is de koffie dan weer gewoon koffie verkeerd op zijn Vlaams, maar daar zat ik gewoon student te wezen. Al hadden ze er wel lekkere koekjes. Dit laatste doet me dan weer aan een andere koffieplek denken. Mijn sportclub, waar ik na de training onbeperkt koekjes bij de gewone filterkoffie krijg en dat maakt veel goed van het feit dat hij niet verkeerd is.

* Vriendelijke Bediening Niet Voorhanden

zaterdag 23 april 2011

Stille zaterdag

Lees: Faire l'amour  - Jean-Philippe Toussaint
Luister naar: Only love can break your heart - Neil Young

Elke keer als ik met hem vrij, kan de laatste keer zijn. Ik maak hem wakker om met hem te vrijen. Het is al één uur 's middags en hij wil opstaan. Ik niet, want het kan de laatste keer zijn. Je moet verdomd sterk zijn om te kunnen vertrekken van iemand die je graag ziet. Maar zoals Toussaint schrijft: "rompre (...), c'était plutôt un état, qu'une action, un deuil qu'une agonie." Ik kon het niet die donderdagavond na dat rot gesprek. We hebben toen nog gevreeën en het was goed, maar het was niet meer als voordien. Vertrekken spookte door mijn hoofd. Misschien zou ik het de volgende morgen kunnen, misschien de volgende avond. Wanneer ik genoeg moed zou hebben. Maar ik moest het doen, want anders zou ik hem sowieso verliezen. Ik had hem misschien al verloren.

Het is vandaag geworden. We hebben nog samen ontbeten en toen zijn we elk een andere richting uitgegaan. Vertrokken. Alleen ben ik, toen hij weg was, naar zijn thuis gegaan om mijn spullen op te halen. Alle. Zo heb ik geen excuus om vanavond terug te keren.

Nu zit ik alleen thuis. Ik wil morgen niet uitleggen waarom hij er niet bij is met Pasen. Ik wil geen communicatie met mijn moeder, met de wereld, alleen met hem. Maar ik weet niet hoe. Want niets doet zo'n pijn als iemand die je graag ziet die zegt dat hij je niet zo graag ziet.