vrijdag 4 november 2011

Gabriëlle


De Canadese eikenbomen waren nu op hun mooist. Vlak voor hun dood. Hij draaide zich weg van het venster en keek lusteloos zijn studio rond. Het was begin november, hij moest zijn stempelkaart binnenbrengen. Hij moest elke dag wel iets. Iets waardoor hij niet kon schrijven. En als hij dan eindelijk kon schrijven, dan kwam er niets. Vandaag zou hij schrijven.
Hij baande zich een weg tussen de dozen die er al wekenlang stonden. Gevuld met haar boeken, haar platen, een vuilniszak met haar kleding. Hoe oneerbiedig. Hij knielde naast de vuilniszak en haalde er haar Ann Demeulemeester-trui uit. Hij hield hem tegen zijn gezicht. Opium.

Die avond in hotel Bauer had ze de trui gedragen. Ze hadden op het terras gezeten. Met zijn eerste spritz. Dat was haar lievelingsdrank en daarom dronk hij hem ook. Hij was erg onder de indruk geweest van hoe ze kordaat de obers bij zich riep. De afgunstige blikken van de mannen aan de andere tafel waren hem evenmin ontgaan. Ze waren in Venetië  voor de Arsenale. Haar schilderijen verkochten beter dan ooit. Hij had nog nooit een roman afgemaakt. Hij leefde van een uitkering en van haar. Dat knaagde toen al.
Ze hadden veel gedronken die avond. Te veel. Ze werd steeds spraakzamer. Ze begon een gesprek met het koppel aan de tafel ernaast.  Hij werd steeds zwijgzamer. Ze wou nog uitgaan. Hij wilde naar bed. Hij volgde haar uiteindelijk schoorvoetend. Ze bleef maar drinken. Ze raakte in een gepassioneerd gesprek verwikkeld met een Italiaan van wie het hemd te ver naar zijn zin openstond. Hij verstond hen niet, maar hij had het gevoel dat ze met hem lachten. Ze merkte dat hij ongelukkig was. Daarom gingen ze terug naar het hotel, hoewel zij zin had om nog te blijven. Ze liepen naast elkaar, maar niet met elkaar. 
‘Wat heb ik je misdaan?’ doorbrak Gabriëlle tenslotte de stilte. Ze lalde een beetje en dat vervulde hem met afkeer.
‘Niets,’ antwoordde hij. Hij kon niet voorkomen dat hij mokkend klonk.
‘Spreek dan toch man. Ik ben je eeuwig gezwijg zo beu!’ schreeuwde ze.
‘Die man stond met jou te flirten waar ik bij stond.’
‘Bram, doe niet zo onnozel. Zo zijn Italianen.’
‘Jullie waren met mij aan het lachen.’
‘Wat haal je toch in je hoofd. Waarom zou ik met je lachen? Word toch volwassen, man.’
Hij haalde zijn neus op.
‘Begin nu niet te janken.’ Gabriëlle wankelde op haar hakken. God, wat was ze mooi.
‘Sorry, het spijt me.’
Gabriëlle had haar open schoentjes uitgetrokken en liep nu op haar blote voeten voor hem uit. In een kronkelende lijn, maar verbazend snel.
Hij liet haar de rest van de terugweg alleen lopen. Maar in de hotelkamer in het donker vonden hun lichamen elkaar weer.
‘Het spijt me,’ fluisterde hij nog eens huilend in haar oor.
Door haar had hij even nieuwe moed gevat. Hij zou die bestseller schrijven. In plaats van meer te schrijven, was hij echter minder gaan schrijven. Hij wou alleen maar bij haar zijn. Altijd. Overal. Zij was steeds meer gaan drinken. Altijd. Overal.