zondag 24 februari 2013

Op een dag, als we oud zijn



Op een dag, als we oud zijn

One day baby, we'll be old
Oh baby, we'll be old
And think of all the stories that we could have told
(Asaf Avidan)

Proloog

Een paar jaar geleden. Het was hoogzomer. Vanessa en Daniël lagen op de grond in het gras. Ze zagen sterretjes doordat ze de hele tijd naar de zon staarden. Daniël sloeg zijn arm om Vanessa’s schouders en fluisterde haar zachtjes in haar oor dat als ze later samen honderddrieënveertig jaar oud zouden zijn, ze nog altijd naar dit park zouden komen. Ik zag hen zitten, bejaard,

volledig in het wit: berijmde takken, zilverwit gras. Eendjes zullen verwoed en om de beurt peddelen om een klein stuk in de vijver ijsvrij te houden en zo in hun voedsel te voorzien. In hun dikke mantels zullen ze hen rustig gadeslaan. Ze zullen zich niet meer moeten haasten. Daniël zal Vanessa hebben overtuigd om hun schaatsen mee te brengen. Straks zullen ze schaterlachend dansen op het ijs.
Er zullen geen zorgen meer zijn. Overal zijn ze thuis geweest. Daniël zal tot op die dag een gepassioneerde fotograaf zijn. Het schrijven van recensies over ballet- en operaproducties zal Vanessa een rustige voldoening geboden hebben. Uit de kuiltjes in Vanessa’s wangen en de lachrimpels rond haar ogen zal blijken dat ze op een ingetogen manier gelukkig is geworden.
Misschien zullen ze kinderen hebben. Dan zullen hun kleinkinderen er die dag bij zijn. Door de bomen zal hun gelach en hun geloop weerklinken. Ze zullen oud brood voeren aan de eenden, die een kring om de kinderen vormen.
Vanessa zal nog niet weten dat Daniël haar die avond uit eten zal vragen naar het kleine restaurant waar zij veertig jaar geleden voor het eerst samen naar toe gingen. Daarna zullen ze naar het ballet gaan. Twee kaartjes voor de beste plaatsen. Zij zal haar lange beige kleed dragen. Het zal haar ondanks het verstrijken van vele jaren, als gegoten passen. Daniël zal met tranen in zijn ogen naar Vanessa kijken, die nog steeds zijn strik van zijn smoking moet knopen. Hij zal zoals altijd  verlegen om zijn tranen, zijn blik afwenden. Aan haar vinger zal ze haar verlovingsring dragen…

I

De wekker rinkelt al even als Vanessa haar hand uitstrekt en ernaast grijpt. De wekker valt met een doffe klap op de grond. Het lijkt nog nacht. Ze stelt het rillend moment van opstaan zo lang mogelijk uit als haar plichtsbewuste geest haar toelaat. Met opzet slaat ze het dekbed helemaal open, waardoor ook Daniël geen donsdeken meer heeft, die trekt hij half soezend weer tegen zich aan. Terwijl ze in het duister met haar handen gestrekt voor zich haar weg naar haar kleerkast zoekt – het licht werkt nog altijd niet – stoot ze voor de zoveelste keer haar grote teen tegen de kartonnen doos die er al zeker een half jaar staat. “Au.” Nadat ze een legging en een slobbertrui heeft gevonden, slaat ze de kastdeur zo hard mogelijk dicht. Ze weet dat ze vervelend doet. In het licht van de straatlantaarns kijkt ze naar haar rij schoenen, twijfelt even en gaat dan dapper voor haar mooie, maar niet zo praktische, witte laqué pumps.

De lucht licht wit op door de voorbijrijdende tram. Met andere schoenen was ze beginnen lopen. Nu overweegt ze het zelfs niet. Vanessa ziet zichzelf al vallen, of erger: een mal figuur slaan. De kerkklok luidt kwart voor acht. Dan maar de andere tram, via de steeg. Het heeft vannacht geregend en een grote plas ligt over de volledige breedte van de onverharde weg. Helemaal tegen de gevel van het aanpalende huis is het water het minste diep. Op haar tippen en met zo groot mogelijk passen loopt ze erdoor. Een blaffende hond komt haar met zijn baasje tegemoet en springt vrolijk tegen haar op. “Af, af, Billie,” roept het baasje nog, maar het is al te laat: zwarte pootjes staan op haar witte jas. Ze vloekt binnensmonds. De man loopt gewoon door.
Poolse en joodse kinderen zijn op weg naar school met of zonder hun moeders. Er zitten een paar dronkaards op een bank op het pleintje. Fietsers rijden tegen de richting in, door het rood en op de stoep. Ze probeert twee orthodox joodse mannen voorbij te steken. Over hun hoeden hebben ze plastic zakken getrokken. Hun gewoontes doen haar nog steeds meewarig lachen.
Voor het rood licht ziet ze een tram aankomen. Nu haalt ze hem, denkt ze. Zo snel als ze op haar hakken kan, loopt ze de straat over. Het moet een belachelijk gezicht zijn. Een wagen toetert woest, maar de tram staat er nog. Het piepsignaal kondigt het sluiten van de deuren aan. Ze kan er niet meer bij (iedereen moet ... = zo verwoorden = ergernis) iedereen zo nodig aan de tramdeuren wil blijven staan in plaats van door te schuiven. Ze propt zich er toch nog bij, duwt de mensen voor haar gewoon verder de tram in en staat intiem dicht bij een man  die uit zijn mond ruikt. Haar hoofd wendt ze zo ver mogelijk van hem af. Het piepsignaal kondigt opnieuw het sluiten van de deuren aan en deze keer lukt het. Ze kan geen kant meer op. Aan elke halte moet ze uitstappen en nadien haar plaats in de tram veilig stellen. Angstvallig ziet Vanessa de minuten op de tikklok verspringen: vier voor acht, drie voor acht, drie over acht. Aan de halte Diamant moet ze eruit. Een zwarte man in maatpak en met hoed maakt voor haar de weg vrij door de mensenmassa. Zo goed en zo kwaad als ze kan, zet ze het op een lopen. Op de roltrap slalomt ze links en rechts tussen de mensen door. In de stationshal ziet ze nog net hoe op het scherm met de treinregeling haar trein uitflitst.
Op dat moment besluit ze om die dag niet te gaan werken.

De mensen stromen aan haar voorbij, ze heeft tijd om de etalage van de joodse bakker te bekijken. De Chinees van de nachtwinkel met zijn dikke zwarte snor herkent haar en roept haar van aan de overkant goedemorgen toe. Aan de fitness bedenkt ze dat ze nu de kans heeft om een yogales te volgen. Even aarzelt ze nog omdat ze geen andere kledij bij zich heeft, maar ze heeft geen zin om terug naar huis te gaan. Met haar legging moet het wel lukken.

Het is een helderblauwe maar ijskoude dag geworden. Dromerig dwaalt ze door Antwerpen. Werklui van de stad halen de kerstverlichting naar beneden. Haar keel knijpt samen. Bij de tweedehandsboekenwinkel gaat ze alle rekken af en kiest twee romans uit. Wat is ze kalm zonder Daniël, die al lang buiten zou staan wachten. Op de hoek van de straat ziet ze een koffiebar. Het is er verlaten op de man aan de espressomachine na. Ze staat even te dralen. De man heeft haar gezien en lacht haar toe. Betrapt wendt Vanessa haar blik af. Een plaats aan het raam of vlakbij hem? Ze kiest voor het raam. Hij brengt haar een grote kom donkere dampende koffie. Vanessa warmt haar handen er rond. Steels kijkt ze naar de man die vrolijk afwast. Even maakt hij een rondedans. Hij moet haar blik hebben opgevangen, want hij zegt: “Ik ben Markus. Ik denk niet dat ik je hier al eerder heb gezien.” Hij heeft een Nederlandse tongval. Markus. Ze moet denken aan een liefje, lang geleden, die haar had leren zeilen met een catamaran.
“Ik ben Vanessa,” zegt ze en steekt een lok van haar bruine krullen achter haar oor. Haar hand trilt. Hopelijk ziet hij dat niet. Vanuit haar ooghoeken kijkt ze nog eens naar hem. Wat een levenslust bij het afdrogen! Haar boek ligt nog steeds open op de eerste bladzijde.
De bar stroomt vol met studenten, het is twaalf uur. Met al die mensen durft ze hem weer openlijk te bestuderen. Hij draagt cowboylaarzen. Met het geruite hemd erbij ziet ze hem al paardrijden op een Texaanse range. Hij is nu druk bezig met het opnemen van bestellingen en het zetten van koffie. Zijn aandacht is ze kwijt. Teleurgesteld leest ze nog maar eens de eerste bladzijde in haar boek.
Op haar werk zouden ze zich nu vast afvragen waar ze was. Ze begon zich al zorgen te maken over haar impulsieve beslissing. Daniël zou zich hierover nooit druk maken. Die trekt zich nergens iets van aan.
In paniek staat ze op en betaalt. Markus buigt zich even naar haar toe en fluistert in haar oor dat ze mooi is. Vanessa krijgt een blos. “Kom je nog eens langs, koffie drinken? Dan trakteer ik jou.” Verward knikt ze.

Buiten adem loopt ze naar de kaaien. Er klopt iets in haar keel. De wind doet haar haren alle richtingen uitwaaien. Met gesloten ogen wendt ze haar gezicht naar de zon.  Ze wil voelen dat ze leeft, maar alles wat ze voelt is angst omdat ze niet durft.
Wat zou het mooi zijn om opnieuw te kunnen beginnen. Nooit meer naar dat duffe kantoor moeten terugkeren. Met de koffieman een koffiebar annex boekenwinkel te beginnen. Het rad van de kerstmarkt staat er nog. Aan de rand van de Schelde gaat ze zitten en slaat haar armen rond haar knieën. Ze huilt. Even maar.
“Can I help you, madame? Why are you so sad?”
Met haar mouw veegt ze haar tranen af. Naast haar staat een man. Normaal negeert ze mannen die haar op straat aanspreken. Met zijn lang grijze haar dat hij in een vlecht draagt en zijn verweerd gezicht, is hij echter anders dan de jonge kerels die haar normaal naroepen. Hij heeft iets van een indiaan in een net pak. Ze laat alle gereserveerdheid varen.
            “My life is a mess.”
            “Let’s take a ride on the wheel of fortune.” Hij respecteert haar persoonlijke ruimte. Vanessa apprecieert dat.  
            Samen kijken ze vanuit de hoogte naar de miniatuurstad. Haar angst is weg. Hij vraagt haar of ze honger heeft. Haar maag rammelt. Hij neemt haar mee naar een Indisch restaurant, waar zij op dit uur de enige gasten zijn.
            “You have to eat it with your hands. Take some sauce with the naan”
Het kruidige voedsel doet haar goed, hongerig valt ze aan. De man eet nauwelijks, maar kijkt rustig toe. “Now, you’re finished, tell me what your problem is.”
“My boyfriend. He is so lazy. And I work, work. This morning I did not take my train to work. This is so not me. This whole day. Just living it. Not hurrying… but my mind is still thinking. I think I can better leave my boyfriend, but I am a coward. I am afraid to be alone.”
“Talk to your boyfriend, Vanessa, I tell you, you have to communicate.”
Na deze woorden staat hij op. Ze kan zich niet herinneren dat ze hem haar naam heeft verteld.
            “Go home and talk with him.” Hij geeft haar een hand en voordat het tot haar doordringt, staat ze alleen buiten.
            Het is al halfvijf. Verloren begint ze naar huis te wandelen.

Ze hoort ze het douchewater stromen. De muziek staat loeihard. Zijn sokken liggen in het midden van de kamer, als een grijze molshoop. Ze zucht, zet meteen de radio zachter. “Hé, moet dat?” roept hij vanuit de badkamer. In de keuken staat de afwas van een hele week. Met een handdoek rond zijn lichaam gewikkeld en een andere handdoek in zijn handen waarmee hij zijn haren droogwrijft, komt hij de living binnen. Zou er dan nooit iets veranderen?
“Heb je de hele dag in je nest gelegen?” Meteen heeft ze spijt van haar woorden. Zijn gezicht betrekt. “Wil jij nu echt heel mijn leven regelen?” Hij smijt zijn handdoek op de zetel. Die zal daar vast ook weer blijven liggen totdat zij hem opruimt.
            Hij vraagt niet naar haar dag. Uit koppigheid besluit ze hem er niets over te vertellen.
II

De zon schijnt op Daniëls gezicht. Hij knippert met zijn ogen en grijpt dan verschrikt naar zijn horloge. Halfelf! Shit. Waarom heeft Vanessa hem niet wakker gemaakt? Hij springt uit bed, grijpt naar zijn jeans die hij gisteren aanhad en trekt een proper wit T-shirt aan. In de badkamer laat hij wat water over zijn gezicht stromen. Even later zit hij al op zijn fiets, met zijn fototas schuin over zijn schouder. Het is ijzig koud en de zon verblindt hem, maar hij slaagt er toch nog in om in een kwartier naar de Kattendijkdok te fietsen door handig langs de auto’s te flitsen en een paar rode lichten én een agent te negeren.
            De repetitie is al begonnen. Hij moet zijn schoenen uittrekken anders mag hij de studio niet betreden. Snel maakt hij zijn camera klaar, plaatst de juist lens. Daniël verontschuldigt zich en er worden verder weinig woorden aan vuil gemaakt. Pas als hij de camera in de hand heeft en scherpstelt op de ballerina komt hij tot rust. Ze draagt een maillot en gaat net op dat moment in een cambré naar achteren. Hij ziet de spieren op haar rug. De schoonheid van haar lichaam ontroert hem. Snel laat hij zijn toestel klikken.
           
Twee uur later staat hij tevreden buiten. Wat een schitterende dag! En wat een honger heeft hij. Bij de bakker haalt hij een broodje dat hij gaat opeten in Markus’ koffiebar. “Hey, Markus, hoe gaat het ermee?” Ze schudden elkaar de hand. Hij neemt de krant door. Hij moet aan Vanessa denken. Aan de manier waarop ze loopt, aan haar soepele lichaam dat hij nu zo graag in zijn armen zou houden. Wat jammer dat ze hem vanmorgen geen afscheid heeft gekust. De laatste tijd lijkt ze ongelukkig te zijn. Nu ja, ze heeft altijd haar neerslachtige periodes gehad, maar die werden afgewisseld door periodes van euforie… Oei, hij voelt tranen in zijn ogen. Bruusk legt hij de krant weg en rekent af.

Als een razende fietst hij opnieuw de stad door, naar het station waar hij twee tickets voor de Eurostar naar Londen koopt. Bij het horen van de prijs, slikt hij even, terwijl hij knikt dat het goed is. Hij wil per se dit weekend gaan.

Thuis surft hij naar de website van The Royal Ballet. Er zijn nog tickets voor de duurste plaatsen of achter palen. De duurste dan maar. Met een klik gaat hij door naar ‘bestellen’. Deze tweede dure aankoop gaat hem al gemakkelijker af als hij aan Vanessa denkt. Opnieuw trekt hij zijn jas aan en gaat naar buiten. Hij kent iemand die een een antiekwinkel heeft in de oude stadswijk. Hij is nu niet meer te stoppen.

“Liliane, ik wil de ring die Vanessa zo mooi vond. Weet je nog welke ik bedoel? Je hebt hem toch nog.”
“Rustig, jongen.” Liliane lacht om zijn enthousiasme. “Nee, ik zou echt niet weten naar welke ring Vanessa elk weekend komt kijken.” Ze knipoogt. Uit de vitrinekast haalt ze een ring met een groene steen en een kleine diamant. Dan kijkt ze bezorgd. “Daniël, je wilm de ring toch niet kopen? Je weet toch hoe duur hij is?”
Hij koopt de ring met de kleinste diamant en de groene steen en hij weet dat hij nu schulden heeft, maar het kan hem niet schelen. Zijn hart bonkt wild, terwijl hij het doosje met het kleinood voorzichtig in zijn jaszak steekt.
Nu snel naar huis zodat hij hopelijk nog kan douchen voordat Vanessa thuiskomt.
III

Het lijkt wel alsof ze gisteren gedroomd heeft. De wekker gaat op het gebruikelijke uur af en Vanessa gaat werken, zoals ze vorige week heeft gedaan en de week en de maanden daarvoor. Ze maken weer ruzie over onbetaalde rekeningen.
Op haar werk zegt ze dat ze ziek was. Ze vragen wat ze had. Vaag mompelt ze iets over buikgriep.

Als ze ’s avonds thuis komt, staan er twee agenten voor haar deur. Er is iets mis. De agente vraagt of ze binnen mogen en of ze wil gaan zitten.
“Wat is er aan de hand?”
“Hij is door het rood gereden.” De stem van de agente komt van ver.
“Ja, natuurlijk, typisch iets voor Daniël,” zegt ze dof. Vanessa gaat voor het raam staan, met haar rug naar de agenten. Het lijkt te regenen buiten.
“Nee, de autobestuurder. Uw vriend reed regulier.”
Vanessa reageert niet. De agent herhaalt langzaam zijn laatste woorden. Wie belt zijn ouders? Moet zij dat doen? “Liever niet.” Alleen dat laatste zegt ze luidop.
De agenten wisselen een blik van verstandhouding met elkaar uit. “Mevrouw, zullen we iemand voor u opbellen?”
Vanessa trekt haar schouders op. “Wilt u zijn ouders verwittigen?” vraagt ze nauwelijks hoorbaar. De agenten vinden het vast vreemd dat ze niet huilt.

Daniël ligt in een mortuarium. Zijn gezicht is ongeschonden. Ze kijkt wat beter naar dat gezicht dat ze zo vaak met haar handen heeft gezien. Blindelings kan ze de vorm van zijn wenkbrauwen tekenen. Zijn baard, die naargelang zijn lengte, zacht was of prikte. Zijn mond die ze graag kuste als hij sliep. Hysterisch begint zijn moeder te snikken. Ze legt haar handen tegen haar oren. Ze vraagt aan de agenten of ze haar alsjeblieft naar huis willen brengen.

Hij heeft opgeruimd. Zijn trui hangt over een stoel. Zelfs de brievenbus heeft hij leeggemaakt. Op tafel ligt de ongeopende post. Het is stil, alsof Daniël op reportage is. Toen redde ze het omdat ze wist dat hij terugkwam. “Over een paar dagen.” Als een mantra herhaalde ze dat tegen zichzelf. ’s Nachts had ze het ijskoud.  De slaap wou niet komen en urenlang keek ze naar het schijnsel van de koplampen tegen het plafond. Ze zal het nu nooit meer warm krijgen. Nooit meer slapen in zijn armen. De stilte die er is als hij weg is, zal nooit meer weg gaan. Geen van beide zijn ze gelovig. Hij is niet in de hemel en zij kan niet tot hem bidden. Hij is nergens meer.
            De telefoon rinkelt. Het is haar moeder. “Alsjeblieft, mama, ik wil nu het liefst alleen zijn.”
Op zoek naar een teken, iets dat er van hem overblijft, wandelt ze naar zijn bureau. Op zijn stoel neemt ze plaats, draait er zelfs even speels mee rond, zoals hij altijd deed als ze binnenkwam. Dat herinnert ze zich nog. Ze moet alles opschrijven: wat hij deed, hoe hij lachte, waar hij het liefste was. Geëxciteerd haalt ze zijn bureau overhoop, op zoek naar papier. Het graaien stopt pas als ze een bundel foto’s vindt. Stuk voor stuk foto’s van haar. Oude foto’s.
Dansend op repetities, in tutu, op optredens, als ze bloemen in ontvangst neemt. Sereen. Stiekem getrokken foto’s van haar als ze zich omkleedt, in bad. Foto’s die hij haar vaak had laten zien. Veel verliefde foto’s – ze vond dat ze dwaas keek op die foto’s. Zo geconcentreerd is ze dat op haar lip tot bloedens toe bijt. Zo zorgvuldig en eerbiedig, zo liefdevol fotografeerde hij haar. Met dezelfde voorzichtigheid hield hij haar vast, kalmeerde haar als ze buiten zinnen was. Zijn werk was heilig voor hem en als hij foto’s bewerkte, vergeleek ze hem wel eens met een restaurateur van een kostbaar schilderij. Niet gestoord mocht hij dan worden. Hoe jaloers was ze geweest omdat hij zijn passie nog elke dag kon beleven. Waarschijnlijk had hij dat wel geweten. Hij leefde en er was niemand anders van wie ze zo veel had gehouden als hij. Haar adem stokt.
Verder zoekt ze in zijn lades. Ze vindt nog meer foto’s van zichzelf. Die kent ze niet.  Een zacht lachende ballerina, ze voelt de pijn weer als ze ernaar kijkt – foto na foto ziet ze hoe het dansen dag na dag meer een kwelling werd. Ze ziet hoe ze verandert in een triest, boos mens.
Zo ver mogelijk trekt ze de lade open, haalt alles overhoop. Achter in de hoek ligt een fluwelen doosje. Ze slaat haar hand voor haar mond. Met het doosje tegen haar borst geklemd zakt ze door haar knieën. Eindelijk komen de tranen.

***

Een diepe gelukkige liefde tussen twee mensen bestaat uit het liefdevol waken over elkaars eenzaamheid (Rilke)



Geen opmerkingen:

Een reactie posten