Op
een dag, als we oud zijn
One day baby, we'll be old
Oh baby, we'll be old
And think of all the stories that we could have told
(Asaf Avidan)
Proloog
Een paar jaar geleden. Het was hoogzomer.
Vanessa en Daniël lagen op de grond in het gras. Ze zagen sterretjes doordat ze
de hele tijd naar de zon staarden. Daniël sloeg zijn arm om Vanessa’s schouders
en fluisterde haar zachtjes in haar oor dat als ze later samen
honderddrieënveertig jaar oud zouden zijn, ze nog altijd naar dit park zouden
komen. Ik zag hen zitten, bejaard,
volledig in het wit: berijmde
takken, zilverwit gras. Eendjes zullen verwoed en om de beurt peddelen om een
klein stuk in de vijver ijsvrij te houden en zo in hun voedsel te voorzien. In
hun dikke mantels zullen ze hen rustig gadeslaan. Ze zullen zich niet meer
moeten haasten. Daniël zal Vanessa hebben overtuigd om hun schaatsen mee te
brengen. Straks zullen ze schaterlachend dansen op het ijs.
Er zullen geen zorgen meer zijn.
Overal zijn ze thuis geweest. Daniël zal tot op die dag een gepassioneerde
fotograaf zijn. Het schrijven van recensies over ballet- en operaproducties zal
Vanessa een rustige voldoening geboden hebben. Uit de kuiltjes in Vanessa’s
wangen en de lachrimpels rond haar ogen zal blijken dat ze op een ingetogen
manier gelukkig is geworden.
Misschien zullen ze kinderen
hebben. Dan zullen hun kleinkinderen er die dag bij zijn. Door de bomen zal hun
gelach en hun geloop weerklinken. Ze zullen oud brood voeren aan de eenden, die
een kring om de kinderen vormen.
Vanessa zal nog niet weten dat
Daniël haar die avond uit eten zal vragen naar het kleine restaurant waar zij
veertig jaar geleden voor het eerst samen naar toe gingen. Daarna zullen ze
naar het ballet gaan. Twee kaartjes voor de beste plaatsen. Zij zal haar lange
beige kleed dragen. Het zal haar ondanks het verstrijken van vele jaren, als
gegoten passen. Daniël zal met tranen in zijn ogen naar Vanessa kijken, die nog
steeds zijn strik van zijn smoking moet knopen. Hij zal zoals altijd verlegen om zijn tranen, zijn blik afwenden.
Aan haar vinger zal ze haar verlovingsring dragen…
I
De wekker rinkelt al even als
Vanessa haar hand uitstrekt en ernaast grijpt. De wekker valt met een doffe
klap op de grond. Het lijkt nog nacht. Ze stelt het rillend moment van opstaan
zo lang mogelijk uit als haar plichtsbewuste geest haar toelaat. Met opzet
slaat ze het dekbed helemaal open, waardoor ook Daniël geen donsdeken meer
heeft, die trekt hij half soezend weer tegen zich aan. Terwijl ze in het
duister met haar handen gestrekt voor zich haar weg naar haar kleerkast zoekt –
het licht werkt nog altijd niet – stoot ze voor de zoveelste keer haar grote
teen tegen de kartonnen doos die er al zeker een half jaar staat. “Au.” Nadat
ze een legging en een slobbertrui heeft gevonden, slaat ze de kastdeur zo hard
mogelijk dicht. Ze weet dat ze vervelend doet. In het licht van de
straatlantaarns kijkt ze naar haar rij schoenen, twijfelt even en gaat dan
dapper voor haar mooie, maar niet zo praktische, witte laqué pumps.
De lucht licht wit op door de
voorbijrijdende tram. Met andere schoenen was ze beginnen lopen. Nu overweegt
ze het zelfs niet. Vanessa ziet zichzelf al vallen, of erger: een mal figuur
slaan. De kerkklok luidt kwart voor acht. Dan maar de andere tram, via de
steeg. Het heeft vannacht geregend en een grote plas ligt over de volledige
breedte van de onverharde weg. Helemaal tegen de gevel van het aanpalende huis
is het water het minste diep. Op haar tippen en met zo groot mogelijk passen
loopt ze erdoor. Een blaffende hond komt haar met zijn baasje tegemoet en
springt vrolijk tegen haar op. “Af, af, Billie,” roept het baasje nog, maar het
is al te laat: zwarte pootjes staan op haar witte jas. Ze vloekt binnensmonds.
De man loopt gewoon door.
Poolse en joodse
kinderen zijn op weg naar school met of zonder hun moeders. Er zitten een paar
dronkaards op een bank op het pleintje. Fietsers rijden tegen de richting in,
door het rood en op de stoep. Ze probeert twee orthodox joodse mannen voorbij
te steken. Over hun hoeden hebben ze plastic zakken getrokken. Hun gewoontes
doen haar nog steeds meewarig lachen.
Voor het rood licht ziet
ze een tram aankomen. Nu haalt ze hem, denkt ze. Zo snel als ze op haar hakken
kan, loopt ze de straat over. Het moet een belachelijk gezicht zijn. Een wagen
toetert woest, maar de tram staat er nog. Het piepsignaal kondigt het sluiten
van de deuren aan. Ze kan er niet meer bij (iedereen moet ... = zo verwoorden =
ergernis) iedereen zo nodig aan de tramdeuren wil blijven staan in plaats van
door te schuiven. Ze propt zich er toch nog bij, duwt de mensen voor haar
gewoon verder de tram in en staat intiem dicht bij een man die uit zijn mond ruikt. Haar hoofd wendt ze
zo ver mogelijk van hem af. Het piepsignaal kondigt opnieuw het sluiten van de
deuren aan en deze keer lukt het. Ze kan geen kant meer op. Aan elke halte moet
ze uitstappen en nadien haar plaats in de tram veilig stellen. Angstvallig ziet
Vanessa de minuten op de tikklok verspringen: vier voor acht, drie voor acht,
drie over acht. Aan de halte Diamant moet ze eruit. Een zwarte man in maatpak
en met hoed maakt voor haar de weg vrij door de mensenmassa. Zo goed en zo
kwaad als ze kan, zet ze het op een lopen. Op de roltrap slalomt ze links en
rechts tussen de mensen door. In de stationshal ziet ze nog net hoe op het
scherm met de treinregeling haar trein uitflitst.
Op dat moment besluit ze
om die dag niet te gaan werken.
De mensen stromen aan haar voorbij,
ze heeft tijd om de etalage van de joodse bakker te bekijken. De Chinees van de
nachtwinkel met zijn dikke zwarte snor herkent haar en roept haar van aan de
overkant goedemorgen toe. Aan de fitness bedenkt ze dat ze nu de kans heeft om
een yogales te volgen. Even aarzelt ze nog omdat ze geen andere kledij bij zich
heeft, maar ze heeft geen zin om terug naar huis te gaan. Met haar legging moet
het wel lukken.
Het is een helderblauwe maar
ijskoude dag geworden. Dromerig dwaalt ze door Antwerpen. Werklui van de stad
halen de kerstverlichting naar beneden. Haar keel knijpt samen. Bij de
tweedehandsboekenwinkel gaat ze alle rekken af en kiest twee romans uit. Wat is
ze kalm zonder Daniël, die al lang buiten zou staan wachten. Op de hoek van de
straat ziet ze een koffiebar. Het is er verlaten op de man aan de
espressomachine na. Ze staat even te dralen. De man heeft haar gezien en lacht
haar toe. Betrapt wendt Vanessa haar blik af. Een plaats aan het raam of
vlakbij hem? Ze kiest voor het raam. Hij brengt haar een grote kom donkere
dampende koffie. Vanessa warmt haar handen er rond. Steels kijkt ze naar de man
die vrolijk afwast. Even maakt hij een rondedans. Hij moet haar blik hebben
opgevangen, want hij zegt: “Ik ben Markus. Ik denk niet dat ik je hier al
eerder heb gezien.” Hij heeft een Nederlandse tongval. Markus. Ze moet denken
aan een liefje, lang geleden, die haar had leren zeilen met een catamaran.
“Ik ben Vanessa,” zegt
ze en steekt een lok van haar bruine krullen achter haar oor. Haar hand trilt.
Hopelijk ziet hij dat niet. Vanuit haar ooghoeken kijkt ze nog eens naar hem.
Wat een levenslust bij het afdrogen! Haar boek ligt nog steeds open op de
eerste bladzijde.
De bar stroomt vol met
studenten, het is twaalf uur. Met al die mensen durft ze hem weer openlijk te
bestuderen. Hij draagt cowboylaarzen. Met het geruite hemd erbij ziet ze hem al
paardrijden op een Texaanse range. Hij is nu druk bezig met het opnemen van
bestellingen en het zetten van koffie. Zijn aandacht is ze kwijt. Teleurgesteld
leest ze nog maar eens de eerste bladzijde in haar boek.
Op haar werk zouden ze
zich nu vast afvragen waar ze was. Ze begon zich al zorgen te maken over haar
impulsieve beslissing. Daniël zou zich hierover nooit druk maken. Die trekt
zich nergens iets van aan.
In paniek staat ze op en
betaalt. Markus buigt zich even naar haar toe en fluistert in haar oor dat ze
mooi is. Vanessa krijgt een blos. “Kom je nog eens langs, koffie drinken? Dan
trakteer ik jou.” Verward knikt ze.
Buiten adem loopt ze naar de kaaien.
Er klopt iets in haar keel. De wind doet haar haren alle richtingen uitwaaien.
Met gesloten ogen wendt ze haar gezicht naar de zon. Ze wil voelen dat ze leeft, maar alles wat ze
voelt is angst omdat ze niet durft.
Wat zou het mooi zijn om
opnieuw te kunnen beginnen. Nooit meer naar dat duffe kantoor moeten
terugkeren. Met de koffieman een koffiebar annex boekenwinkel te beginnen. Het
rad van de kerstmarkt staat er nog. Aan de rand van de Schelde gaat ze zitten
en slaat haar armen rond haar knieën. Ze huilt. Even maar.
“Can I help you, madame?
Why are you so sad?”
Met haar mouw veegt ze haar tranen af. Naast haar staat een man. Normaal
negeert ze mannen die haar op straat aanspreken. Met zijn lang grijze haar dat
hij in een vlecht draagt en zijn verweerd gezicht, is hij echter anders dan de
jonge kerels die haar normaal naroepen. Hij heeft iets van een indiaan in een
net pak. Ze laat alle gereserveerdheid varen.
“My life is a mess.”
“Let’s take a ride on the wheel of fortune.” Hij respecteert haar
persoonlijke ruimte. Vanessa apprecieert dat.
Samen kijken ze vanuit de hoogte
naar de miniatuurstad. Haar angst is weg. Hij vraagt haar of ze honger heeft.
Haar maag rammelt. Hij neemt haar mee naar een Indisch restaurant, waar zij op
dit uur de enige gasten zijn.
“You have to eat it with your hands. Take some sauce with the naan”
Het kruidige voedsel doet haar goed, hongerig valt ze aan. De man eet
nauwelijks, maar kijkt rustig toe. “Now, you’re finished, tell me what your problem is.”
“My boyfriend. He is so
lazy. And I work, work. This morning I did not take my train to work. This is
so not me. This whole day. Just living it. Not hurrying… but my mind is still
thinking. I think I can better leave my boyfriend, but I am a coward. I am
afraid to be alone.”
“Talk to your boyfriend,
Vanessa, I tell you, you have to communicate.”
Na deze woorden
staat hij op. Ze kan zich niet herinneren dat ze hem haar naam heeft verteld.
“Go home and talk with him.” Hij geeft haar een hand en voordat
het tot haar doordringt, staat ze alleen buiten.
Het is al halfvijf. Verloren begint
ze naar huis te wandelen.
Ze hoort ze het
douchewater stromen. De muziek staat loeihard. Zijn sokken liggen in het midden
van de kamer, als een grijze molshoop. Ze zucht, zet meteen de radio zachter.
“Hé, moet dat?” roept hij vanuit de badkamer. In de keuken staat de afwas van
een hele week. Met een handdoek rond zijn lichaam gewikkeld en een andere
handdoek in zijn handen waarmee hij zijn haren droogwrijft, komt hij de living
binnen. Zou er dan nooit iets veranderen?
“Heb je de hele dag in je nest gelegen?” Meteen heeft ze spijt van haar
woorden. Zijn gezicht betrekt. “Wil jij nu echt heel mijn leven regelen?” Hij
smijt zijn handdoek op de zetel. Die zal daar vast ook weer blijven liggen
totdat zij hem opruimt.
Hij vraagt niet naar haar dag. Uit
koppigheid besluit ze hem er niets over te vertellen.
II
De zon schijnt
op Daniëls gezicht. Hij knippert met zijn ogen en grijpt dan verschrikt naar
zijn horloge. Halfelf! Shit. Waarom heeft Vanessa hem niet wakker gemaakt? Hij
springt uit bed, grijpt naar zijn jeans die hij gisteren aanhad en trekt een
proper wit T-shirt aan. In de badkamer laat hij wat water over zijn gezicht
stromen. Even later zit hij al op zijn fiets, met zijn fototas schuin over zijn
schouder. Het is ijzig koud en de zon verblindt hem, maar hij slaagt er toch
nog in om in een kwartier naar de Kattendijkdok te fietsen door handig langs de
auto’s te flitsen en een paar rode lichten én een agent te negeren.
De repetitie is al begonnen. Hij
moet zijn schoenen uittrekken anders mag hij de studio niet betreden. Snel
maakt hij zijn camera klaar, plaatst de juist lens. Daniël verontschuldigt zich
en er worden verder weinig woorden aan vuil gemaakt. Pas als hij de camera in
de hand heeft en scherpstelt op de ballerina komt hij tot rust. Ze draagt een
maillot en gaat net op dat moment in een cambré naar achteren. Hij ziet de
spieren op haar rug. De schoonheid van haar lichaam ontroert hem. Snel laat hij
zijn toestel klikken.
Twee uur later staat hij tevreden buiten. Wat een schitterende dag! En
wat een honger heeft hij. Bij de bakker haalt hij een broodje dat hij gaat
opeten in Markus’ koffiebar. “Hey, Markus, hoe gaat het ermee?” Ze schudden
elkaar de hand. Hij neemt de krant door. Hij moet aan Vanessa denken. Aan de
manier waarop ze loopt, aan haar soepele lichaam dat hij nu zo graag in zijn armen
zou houden. Wat jammer dat ze hem vanmorgen geen afscheid heeft gekust. De
laatste tijd lijkt ze ongelukkig te zijn. Nu ja, ze heeft altijd haar
neerslachtige periodes gehad, maar die werden afgewisseld door periodes van
euforie… Oei, hij voelt tranen in zijn ogen. Bruusk legt hij de krant weg en
rekent af.
Als een razende fietst hij opnieuw de stad door, naar het station waar
hij twee tickets voor de Eurostar naar Londen koopt. Bij het horen van de
prijs, slikt hij even, terwijl hij knikt dat het goed is. Hij wil per se dit
weekend gaan.
Thuis surft hij naar de website van The
Royal Ballet. Er zijn nog tickets voor de duurste plaatsen of achter palen.
De duurste dan maar. Met een klik gaat hij door naar ‘bestellen’. Deze tweede
dure aankoop gaat hem al gemakkelijker af als hij aan Vanessa denkt. Opnieuw
trekt hij zijn jas aan en gaat naar buiten. Hij kent iemand die een een
antiekwinkel heeft in de oude stadswijk. Hij is nu niet meer te stoppen.
“Liliane, ik wil
de ring die Vanessa zo mooi vond. Weet je nog welke ik bedoel? Je hebt hem toch
nog.”
“Rustig, jongen.” Liliane lacht om zijn enthousiasme. “Nee, ik zou echt
niet weten naar welke ring Vanessa elk weekend komt kijken.” Ze knipoogt. Uit
de vitrinekast haalt ze een ring met een groene steen en een kleine diamant.
Dan kijkt ze bezorgd. “Daniël, je wilm de ring toch niet kopen? Je weet toch
hoe duur hij is?”
Hij koopt de ring met de kleinste diamant en de groene steen en hij weet
dat hij nu schulden heeft, maar het kan hem niet schelen. Zijn hart bonkt wild,
terwijl hij het doosje met het kleinood voorzichtig in zijn jaszak steekt.
Nu snel naar huis zodat hij hopelijk nog kan douchen voordat Vanessa
thuiskomt.
III
Het lijkt wel
alsof ze gisteren gedroomd heeft. De wekker gaat op het gebruikelijke uur af en
Vanessa gaat werken, zoals ze vorige week heeft gedaan en de week en de maanden
daarvoor. Ze maken weer ruzie over onbetaalde rekeningen.
Op haar werk zegt ze dat ze ziek was. Ze vragen wat ze had. Vaag mompelt
ze iets over buikgriep.
Als ze ’s avonds
thuis komt, staan er twee agenten voor haar deur. Er is iets mis. De agente
vraagt of ze binnen mogen en of ze wil gaan zitten.
“Wat is er aan
de hand?”
“Hij is door het
rood gereden.” De stem van de agente komt van ver.
“Ja, natuurlijk,
typisch iets voor Daniël,” zegt ze dof. Vanessa gaat voor het raam staan, met
haar rug naar de agenten. Het lijkt te regenen buiten.
“Nee, de
autobestuurder. Uw vriend reed regulier.”
Vanessa reageert
niet. De agent herhaalt langzaam zijn laatste woorden. Wie belt zijn ouders?
Moet zij dat doen? “Liever niet.” Alleen dat laatste zegt ze luidop.
De agenten
wisselen een blik van verstandhouding met elkaar uit. “Mevrouw, zullen we
iemand voor u opbellen?”
Vanessa trekt
haar schouders op. “Wilt u zijn ouders verwittigen?” vraagt ze nauwelijks
hoorbaar. De agenten vinden het vast vreemd dat ze niet huilt.
Daniël ligt in
een mortuarium. Zijn gezicht is ongeschonden. Ze kijkt wat beter naar dat
gezicht dat ze zo vaak met haar handen heeft gezien. Blindelings kan ze de vorm
van zijn wenkbrauwen tekenen. Zijn baard, die naargelang zijn lengte, zacht was
of prikte. Zijn mond die ze graag kuste als hij sliep. Hysterisch begint zijn
moeder te snikken. Ze legt haar handen tegen haar oren. Ze vraagt aan de
agenten of ze haar alsjeblieft naar huis willen brengen.
Hij heeft
opgeruimd. Zijn trui hangt over een stoel. Zelfs de brievenbus heeft hij
leeggemaakt. Op tafel ligt de ongeopende post. Het is stil, alsof Daniël op
reportage is. Toen redde ze het omdat ze wist dat hij terugkwam. “Over een paar
dagen.” Als een mantra herhaalde ze dat tegen zichzelf. ’s Nachts had ze het
ijskoud. De slaap wou niet komen en
urenlang keek ze naar het schijnsel van de koplampen tegen het plafond. Ze zal
het nu nooit meer warm krijgen. Nooit meer slapen in zijn armen. De stilte die
er is als hij weg is, zal nooit meer weg gaan. Geen van beide zijn ze gelovig.
Hij is niet in de hemel en zij kan niet tot hem bidden. Hij is nergens meer.
De telefoon rinkelt. Het is haar
moeder. “Alsjeblieft, mama, ik wil nu het liefst alleen zijn.”
Op zoek naar een teken, iets dat er van hem overblijft, wandelt ze naar
zijn bureau. Op zijn stoel neemt ze plaats, draait er zelfs even speels mee
rond, zoals hij altijd deed als ze binnenkwam. Dat herinnert ze zich nog. Ze
moet alles opschrijven: wat hij deed, hoe hij lachte, waar hij het liefste was.
Geëxciteerd haalt ze zijn bureau overhoop, op zoek naar papier. Het graaien
stopt pas als ze een bundel foto’s vindt. Stuk voor stuk foto’s van haar. Oude
foto’s.
Dansend op repetities, in tutu, op optredens, als ze bloemen in ontvangst
neemt. Sereen. Stiekem getrokken foto’s van haar als ze zich omkleedt, in bad.
Foto’s die hij haar vaak had laten zien. Veel verliefde foto’s – ze vond dat ze
dwaas keek op die foto’s. Zo geconcentreerd is ze dat op haar lip tot bloedens
toe bijt. Zo zorgvuldig en eerbiedig, zo liefdevol fotografeerde hij haar. Met
dezelfde voorzichtigheid hield hij haar vast, kalmeerde haar als ze buiten
zinnen was. Zijn werk was heilig voor hem en als hij foto’s bewerkte, vergeleek
ze hem wel eens met een restaurateur van een kostbaar schilderij. Niet gestoord
mocht hij dan worden. Hoe jaloers was ze geweest omdat hij zijn passie nog elke
dag kon beleven. Waarschijnlijk had hij dat wel geweten. Hij leefde en er was
niemand anders van wie ze zo veel had gehouden als hij. Haar adem stokt.
Verder zoekt ze in zijn lades. Ze vindt nog meer foto’s van zichzelf. Die
kent ze niet. Een zacht lachende
ballerina, ze voelt de pijn weer als ze ernaar kijkt – foto na foto ziet ze hoe
het dansen dag na dag meer een kwelling werd. Ze ziet hoe ze verandert in een
triest, boos mens.
Zo ver mogelijk trekt ze de lade open, haalt alles overhoop. Achter in de
hoek ligt een fluwelen doosje. Ze slaat haar hand voor haar mond. Met het
doosje tegen haar borst geklemd zakt ze door haar knieën. Eindelijk komen de
tranen.
***
Een diepe
gelukkige liefde tussen twee mensen bestaat uit het liefdevol waken over
elkaars eenzaamheid (Rilke)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten